Kringactiviteiten met de woordkaarten
- Gebruik de woordkaarten van dit thema en laat de kinderen ze sorteren. Vraag aan de kinderen waarom deze kaarten bij elkaar horen.
- Geef een beschrijving van een woordkaart en laat de kinderen raden.
- Noem een woord dat rijmt op een woordkaart en laat de kinderen deze zoeken. Band? Strand! Help? Schelp!
- Leg de kaarten neer op een rij en vraag de kinderen goed te kijken. Daarna doen ze hun ogen dicht, je pakt een kaart weg en de kinderen moeten zeggen welke kaart weg is.
- Leg de kaarten neer. Noem 3 of 4 woordkaarten en laat de kinderen de kaarten neerleggen in de volgorde zoals jij het genoemd hebt.
- Sorteer de kaarten op dezelfde beginklank.
- Schrijf een woord van een woordkaart op een andere manier op, bijvoorbeeld tpe. Welk woord staat hier helemaal door elkaar? Pet!
- Geef elk kind of elke twee kinderen een woordkaart mee. Laat ze in de klas spullen zoeken met dezelfde beginklank.
- Laat de kinderen bedenken welke twee kaarten er steeds bij elkaar horen.
- Voor meer ideeën: kijk op woordkaarten ideeënpagina.
Rekenactiviteiten:
- In de zomermaanden worden er veel diverse soorten schoenen gedragen door de kinderen. Bespreek de verschillende soorten, slippers, teenslippers, sandalen, sportschoenen, gympen etc. Maak een overzicht op een vel papier, van welke schoenen zijn er het meest en welke het minst. Je kunt het ook zichtbaar maken door met blokken een tabel te maken. Voor elke soort schoen, slipper, sandaal komt er een blok op de stapel. Welke stapel is het hoogst?
- Neem een bak met zand en een aantal verschillende schoenen, bekijk van te voren het profiel op de schoenen en zorg dat er duidelijke verschillen tussen zitten, ook qua maat. Laat de kinderen hun ogen sluiten en maak in de bak met zand een voetafdruk. Vervolgens proberen de kinderen in te schatten welke schoen die afdruk heeft gemaakt en ze proberen dit ook onder woorden te brengen.
- Schaduw omtrekken. Ga naar buiten als de zon schijnt en gebruik stoepkrijt om een kind in een bepaalde houding om te trekken. Maak zo diverse tekeningen op het plein in een parcours. De kinderen rennen of hinkelen en nemen steeds de houding aan die op het schoolplein is getekend.
- Schaduw meten. Trek de schaduw van twee kinderen om en meet welke de grootste is.
Taalactiviteiten:
- Maak samen met de kinderen een rijmboek met zomerwoorden.
- Welke woorden beginnen er allemaal met de z van zomer?
- Verzin een verhaal met fouten. Bijvoorbeeld: “Ik ging op vakantie naar een warm land, het was daar 30 graden en het sneeuwde.” Zodra de kinderen iets horen wat niet klopt, steken ze hun vinger op.
- Speel een associatiespel. Noem een woord en laat een kind een woord noemen dat daar mee te maken heeft, het volgende kind noemt dan weer een woord waarmee hij dat woord associeert. Bijvoorbeeld: zomer – strand – zee – water – vis – eten, etc.
Suggesties met de telkaarten:
- Leg de kaarten in de juiste telrij neer.
- Neem de kaarten mee naar de speelzaal en hang ze op. Noem steeds cijfers en laat de kinderen routes lopen.
- Geef elk kind een zakje met schelpen met een verschillende hoeveelheid. Laat ze voelen hoeveel schelpen er in het zakje zitten en deze naar de juiste telkaart brengen. Controleer vervolgens met de kinderen of dit klopt.
- Laat de kinderen met kinectic sand het cijfer namaken.
- Laat ze het cijfer namaken door het zand op het cijfer te strooien.
- Leg evenveel schelpen ernaast.
- Leg evenveel schelpen op de kaart en bedek het cijfer. Vraag het kind welk cijfer er onder de bedekte kaart verstopt zit.
- Geef de helft van de klas een telkaart en de andere helft een hoeveelheid schelpen en laat ze op zoek gaan naar de juiste hoeveelheid of cijfer.
- Laat ze het cijfer namaken met schelpen.
- Laat een kind gooien met een dobbelsteen. Welk cijfer is er gegooid? Leg dit aantal schelpen neer naast het cijfer.
- Speel domino met de kaarten. Druk de set twee of meerdere keren af. Een kind mag zelf bepalen welk cijfer er in het lege vak komt door een hoeveelheid neer te leggen, of een cijfer na te maken met schelpen of whiteboardmarker.
- Laat de kinderen het cijfer naschrijven in de zandbak.
- Gebruik de zandstift zoals beschreven in mijn youtube filmpje, om de cijfers over te trekken.
- Leg een schelp neer en gebruik de zandstift om deze om te trekken.
Activiteiten met schelpen:
- Gebruik de telkaarten in combinatie met de schelpen.
- Laat de kinderen reeksen leggen van de schelpen op kleur, vorm of grootte.
- Je kunt met grote schelpen kaartjes verstoppen en memory spelen.
- Laat één kind een aantal schelpen verstoppen in de zandbak en op een kaart met kruisjes aangeven waar de schelpen verstopt zitten.
- De kinderen kunnen hun zandkastelen prachtig versieren met de schelpen.
- Laat de kinderen paren maken van de schelpen, welke lijken op elkaar? En welke zijn even groot?
- Geef een kind een vergrootglas en laat hem de schelp van dichtbij bekijken.
- Blinddoek een kind en laat hem zijn handen uitsteken. Leg een aantal schelpen op zijn hand en laat hem tellen hoeveel dit er zijn.
- Schrijf met zwarte stift een cijfer in een schelp. Teken op een andere schelp deze hoeveelheid in stippen en speel zo memory.
- Schrijf letters op de schelpen en laat de kinderen woorden maken. Je kunt hiervoor de woordkaarten gebruiken.
- Laat de kinderen de schelpen omtrekken.
- Selecteer een aantal schelpen en trek deze om op papier. De kinderen zoeken de omtrek bij de schelp.
- Leg een aantal schelpen neer en schrijf in een grote schelp een cijfer. Verstop de hoeveelheid onder de schelp. Eén kind moet onthouden hoeveel er onder elke schelp ligt. Het andere kind wijst een schep aan en noemt een getal, bijvoorbeeld 5. Het kind geeft aan of het meer of minder moet zijn en kan ook benoemen hoeveel meer of minder het moet zijn.
- Neem twee emmers en stop daar verschillende hoeveelheden schelpen in. Welke emmer is lichter en welke is zwaarder?
- Neem twee emmers van papier en laat kinderen schelpen op de emmer plakken. Geef de opdracht op de tweede emmer meer schelpen te plakken.
- Stop hoeveelheden schelpen van 1 t/m 20 in 20 emmers. Laat de kinderen de juiste hoeveelheid bij de juiste cijferkaart plaatsen.
- Teken een vierkant in het zand en maak afdrukken met de schelp in dit vierkant. Vraag een kind te tellen hoeveel afdrukken er in het zand staan.
Activiteiten met de watermeloen telkaarten
- Gebruik de telkaarten in combinatie met (zwarte) teldopjes of plakcirkels.
- Lamineer de kaarten en geef de kinderen een whiteboardmarker om de juiste hoeveelheid pitten erop te tekenen.
- Neem de kaart zonder cijfer en lamineer deze. Laat een kind een aantal pitten op de kaart tekenen. Een ander kind telt de stippen en schrijft het juiste cijfer in het lege vak.
- Pak de kaart zonder cijfer en druk deze meerdere keren af. Laat de kinderen elk bij een kaart gaan staan een geef ze een cijferkaartje. Ze leggen deze hoeveelheid op de telkaart neer en plaatsen het cijferkaartje ondersteboven op het lege vakje. Vervolgens gaan ze naar een andere telkaart, tellen het aantal pitten en draaien ter controle het cijferkaartje om. Is het antwoord goed? Dan mogen ze naar een andere telkaart.
- Neem een dobbelsteen en laat de kinderen drie keer gooien. Ze tekenen steeds deze hoeveelheid op de plaat en schrijven het cijfer in het lege vak.
- Neem de kaarten mét cijfers en knip deze in twee stukken. Eén kind heeft het stuk met het cijfer erop. Hij probeert een kind te vinden met de andere kant van de kaart om zo de juiste hoeveelheid te krijgen.
- Leg steeds een aantal pitten neer op elke kaart. De kinderen bekijken of het klopt. Moeten er pitten bij, of juist af?
- Twee kinderen trekken een cijferkaart en bekijken hoeveel dit samen is. Vervolgens leggen ze deze hoeveelheid neer op de kaart. Zijn de kinderen klaar? Dan lopen ze naar een kaart van een ander koppel. Ze bekijken de twee cijferkaarten en controleren weer of deze hoeveelheid klopt.
Activiteiten met het watermeloen spel
- Geef elk kind als basis een cijferkaart en knip van de stippenkaarten de stukken los. Zorg dat elke speler zes stukken kan neerleggen. Spelen er zes spelers mee met het spel? Dan moet je zes vellen van de stippenkaarten gebruiken en in stukken knippen. Plak de stippenkaart eerst op een gekleurd vel voordat je de stukken los knipt, zodat je een mooie achterkant hebt. Dit voorkomt ook dat de stippen door het papier heen schijnen. Laat de kinderen om beurten de dobbelsteen gooien. Iedere speler mag een stuk omdraaien. Komt het cijfer overeen met het aantal stukken op de dobbelsteen? Dan mag het kind dit op zijn meloen leggen. Komt het stuk niet overeen? Dan wordt deze weer omgedraaid. Natuurlijk moeten de speler opletten, want de informatie over de positie van een hoeveelheid is bruikbaar voor een volgende ronde. Welke speler heeft als eerste zijn meloen compleet?
- Speel het spel zoals hierboven beschreven maar geef de kinderen geen basiskaart. Laat ze zo een halve meloen maken.
- Neem de kaart met de cijfers 1 t/m 12 op de kaart. De kinderen rollen om de beurt met één of twee dobbelstenen. De gegooide hoeveelheid dekken ze af met een teldopje. De speler die het eerste alle cijfers heeft afgedekt, is de winnaar van het spel.
- Neem de kaart zonder cijfers en stippen en twee dobbelstenen. Schrijf de cijfers 7 t/m 12 op de stukken meloen en speel het spel nog eens.