Woordkaarten:
- Gebruik de woordkaarten van dit thema en laat de kinderen ze sorteren. Vraag aan de kinderen waarom deze kaarten bij elkaar horen.
- Geef een beschrijving van een woordkaart en laat de kinderen raden.
- Leg de kaarten neer op een rij en vraag de kinderen goed te kijken. Daarna doen ze hun ogen dicht, je pakt een kaart weg en de kinderen moeten zeggen welke kaart weg is.
- Leg de kaarten neer. Noem 3 of 4 woordkaarten en laat de kinderen de kaarten neerleggen in de volgorde zoals jij het genoemd hebt.
- Sorteer de kaarten op dezelfde beginklank.
- Koop wattenbolletjes bij de drogist. Klap lettergrepen met de woordenkaarten. Laat de kinderen evenveel wattenbolletjes als er woordstukjes zijn bij de kaarten leggen.
Sneeuwvlokken:
Koop een zak wattenbolletjes bij de drogist. Maak de bolletjes goed van elkaar los en vertel dat het gaat sneeuwen. Laat de bolletjes uit je hand op de grond / mat vallen. Doe er diverse telspelletjes mee.
- Je kunt groepjes laten maken, ze mogen de sneeuw niet aanraken anders gaat het smelten. Laat de kinderen touwtjes om de groepjes heen leggen.
- Maak er in de kring een ketting van. Maak een korte ketting, doe de bolletjes dicht tegen elkaar aan, maak een langere ketting en zorg dat er minder bolletjes aan de ketting zitten. Welke ketting heeft nu meer bolletjes?
- Aan de ene kant van de mat zijn er bijvoorbeeld 7 sneeuwvlokken gevallen. Laat de kinderen evenveel maken. Of laat ze volmaken tot 10.
Handschoenen / wanten / sjaals en mutsen:
- Laat alle kinderen hun wanten en handschoenen meebrengen in de klas. Leg ze allemaal op de mat en laat de kinderen dezelfde bij elkaar zoeken.
- Neem alle sjaals van de kinderen mee de klas in. Vergelijk de sjaals. Welke is het langst, zijn er sjaals even lang? Welke sjaal is het kortst, welke sjaal heeft de meeste kleuren etc.
- Leg alle mutsen op een rij en zet er prijskaartjes op. Geef de kinderen fiches van 1 t/m 10. Welke muts zou je willen kopen? Heb je daar genoeg geld voor? Krijg je nog geld terug?