Lente kringactiviteiten

badeendjeskl01

telkaartenlente01 telspellente01

Lesideeën met badeenden:

De lente: tijd voor bloemen, mooier weer én  jonge dieren. Ik heb veel lesideeën bedacht met kleine badeenden. Hier zijn ook diverse spelmogelijkheden en een digibordles voor ontwikkeld.

Rekensuggesties:

  • Download het bestand telkaarten lente. Knip alle stroken los. Laat de kinderen een logische volgorde maken waarbij er steeds 1 eend meer bij komt of juiste steeds een minder.
  • Print de telkaarten 2 x uit. Knip alle stroken los en laat de kinderen steeds dezelfde kaarten bij elkaar zoeken.
  • Print de telkaarten 2 x uit. Knip alle stroken los en laat de kinderen steeds volmaken tot 10 of 12.
  • Maak lottokaarten van de telkaarten. Maak verschillende combinaties. Wie het eerst zijn kaart vol heeft wint.
  • Print de telkaarten 2 x uit en knip van 1 set de kaarten los. Laat de andere kaarten in tact. De kinderen leggen de losse stroken op zijn kop op tafel en pakken steeds 1 kaart van tafel. Ze tellen de eenden en leggen deze op de kaart of ernaast.
  • Laat de kinderen met echte eenden de kaart namaken.
  • Laat de kinderen met echte eenden de kaart volmaken tot 10.
  • Laat een kind een kaart met echte eenden namaken. Een ander kind geeft vervolgens aan welke kaart er bij de nagemaakte rij eenden hoort.
  • Download het bestand telspel lente en knip de cijfers los. Laat de kinderen de cijfers bij de stroken leggen.
  • Download het bestand telspel lente en knip de cijfers los. De kinderen krijgen de opdracht de kaart vol te maken tot 10 en leggen dat cijfer erbij.
  • Download het bestand telspel lente en knip de eenden los. De kinderen krijgen de opdracht de kaart vol te maken tot 10 en leggen deze hoeveelheid eenden erbij.
  • Download het bestand telspel lente en knip de eenden los. Neem een strook en laat de kinderen evenveel eenden neerleggen.
  • Knip van blauw karton 2 vijvers.Laat de kinderen een cijfer zien of steek een aantal vingers in de lucht. Vraag een kind dit aantal eenden in de vijver te laten zwemmen. Vraag vervolgens een ander kind om in de andere vijver één eend meer of één minder te laten zwemmen.
  • Zet in de 2 vijvers een aantal eenden. In welke vijver zwemmen meer eenden? Hoeveel meer?
  • Plak met stickers steeds 2 dezelfde cijfers op de onderkant van de eenden en speel memory.
  • Plak met stickers cijfers op de onderkant van de eenden en met de telrij goed.
  • Leg een strook van het telspel bij de vijver en vraag een kind dit na te maken.
  • Vertel een verhaal over moeder eend die een eindje wilde gaan zwemmen. Hoeveel eenden gingen er met haar mee?
  • Zet de eenden op een rij en wijs er 1 aan. Vraag een kind “de hoeveelste eend is dit?”
  • Zet de eenden op een rij  en vraag een kind de derde, tiende, eerste, laatste, vierde eend aan te wijzen.
  • De kinderen leggen 2 stroken naast elkaar en leggen evenveel echte eenden erbij.
  • De kinderen leggen 2 stroken naast elkaar en maken met de cijfers de som: Bijvoorbeeld: 2 + 5 = 7

Taal- en hoeksuggesties:

  • Plak met stickers steeds 2 dezelfde letters op de onderkant van de eenden en speel memory.
  • Laat de kinderen met de eenden spelen in de waterbak. Ze nemen een schepnetje en proberen met hun ogen dicht zoveel mogelijk eenden te vangen in 10 tellen. Als ze een ander dier hebben gevangen moeten ze alle eenden teruggooien in de waterbak.
  • Laat de kinderen in de bouwhoek verschillende vijvers bouwen voor de eenden. Je kunt daarbij een opdracht geven, het moet een grote en een kleine vijver zijn of alle eenden hebben een eigen vijver.

 

Woordkaarten:

  • Gebruik de woordkaarten van dit thema en laat de kinderen ze sorteren. Vraag aan de kinderen waarom deze kaarten bij elkaar horen.
  • Geef een beschrijving van een woordkaart en laat de kinderen raden.
  • Leg de kaarten neer op een rij en vraag de kinderen goed te kijken. Daarna doen ze hun ogen dicht, je pakt een kaart weg en de kinderen moeten zeggen welke kaart weg is.
  • Leg de kaarten neer. Noem 3 of 4 woordkaarten en laat de kinderen de kaarten neerleggen in de volgorde zoals jij het genoemd hebt.
  • Sorteer de kaarten op dezelfde beginklank.
  • Gebruik de echte bloemenwoordkaarten en de getekende versie en laat de kinderen dezelfde zoeken.

 

Tellen met bloemen

Gebruik drie vazen met nep of echte bloemen voor een rekenles. Neem drie verschillende kleuren bloemen en begin door ze te sorteren op kleur met de jongste kleuters. Vraag aan de kinderen in welke vaas de meeste bloemen staan en welke de minste. Ga met de kinderen de bloemen tellen en dan verdelen zodat in elke vaas evenveel bloemen staan. Breid dit uit afhankelijk van het niveau van je kinderen.

 

De bloemenwinkel

Gebruik verschillende soorten bloemen voor een rekenles. Het liefst drie tot 5 verschillende soorten. Je kan ze ook door de kinderen van te voren laten maken. Zorg dat er verschillende kleuren en verschillende soorten en maten zijn. Zorg ook voor 5 vazen en geef elke vaas een nummer. Dit stelt dan de prijs voor. Geef de kinderen knopen of fiches wat dan geld voorstelt. Geef de kinderen opdrachtjes, of stel vragen:

 

  1. Koop zoveel bloemen als je kan.
  2. Koop drie verschillende bloemen, en zorg dat je geld overhoudt.
  3. Hoeveel van de duurste bloem kan je kopen?
  4. Heb je genoeg geld om van elke bloem één te kopen?
  5. Koop de langste bloem uit de winkel.
  6. Koop de kleinste bloem uit de winkel.
  7. Koop een rode en een gele bloem uit de winkel.
  8. Hoeveel gele bloemen kan je kopen?
  9. Koop 2 bloemen en hou geen geld over.
  10. Als de winkel dicht gaat, kan je tellen hoeveel geld er uitgegeven is.

Laat steeds 1 kind de koper en 1 kind de verkoper zijn. Laat ze met elkaar praten zoals je dat in een winkel kan verwachten.

Het rupsenspel

 

Je hebt het volgende nodig:

  1. 2 grote dobbelstenen
  2. papieren cirkels
  3. kleine zwarte strookjes papier
  4. 2 rupsengezichtjes (zie voorbeeld)

Deel de klas in 2 groepen. Elke groep krijgt cirkels in drie verschillende kleuren. Laat een kind van elke groep tegelijkertijd de dobbelsteen gooien. Kijk hoeveel elk kind heeft gegooid. Stel vragen als: hoeveel heb jij gegooid, en hoeveel heb jij gegooid? Wie heeft er meer, wie heeft er minder gegooid? Laat dan beide kinderen de cirkels neerleggen, afhankelijk van het aantal dat ze hebben gegooid. Als iedereen een keer de dobbelsteen heeft gegooid bekijken we welke rups langer is. Heeft de langste rups ook het meeste rondjes? Bepaal door te tellen welke groep het meeste rondjes heeft en welke rups daardoor ook het langst is.
Extra suggesties:

  • Maak een reeks met de cirkels. (zie bovenste rups)
  • Laat de kinderen steeds een andere kleur cirkel gebruiken als ze de dobbelsteen gooien. Het is dan goed te zien hoeveel een kind gegooid heeft. Als een kind van de andere groep hetzelfde doet maar hij heeft minder gegooid dan is het verschil duidelijk te zien.
  • Voor de oudste kleuters kan de opdracht moeilijker maken. Elke cirkel krijgt 2 voetjes /  beentjes. Als je 2 cirkels hebt hoeveel beentjes heb je dan nodig? Zelfs voor een groep 4 is deze activiteit nog leuk omdat je de tafel van 2 toepast.
  • Na deze activiteit kan je de kinderen zelf een rups laten maken door cirkels te laten knippen.
  • Er is een werkblad beschikbaar die ook te gebruiken is na deze activiteit. Zie de downloadspage.

Waar of niet waar?

  1. In de lente vallen alle blaadjes van de bomen.
  2. In de lente worden heel veel jonge dieren geboren.
  3. In de lente moet je dikke kleren aan.
  4. In de lente groeien er heel veel bloemen.
  5. In de lente groeien er paddenstoelen.
  6. In de lente worden de schapen geschoren.
  7. In de lente houden alle dieren een winterslaap.
  8. In de lente mogen de koeien weer naar buiten.
  9. In de lente bouwen vogels een nestje.
  10. In de lente komen er knoppen in de bomen.
  11. In de lente is het buiten steeds langer licht.
  12. In de lente is vieren we Kerstmis.
  13. In de lente zijn alle bomen kaal.
  14. In de lente vliegen de vogels naar het zuiden.
  15. Na de lente komt de winter.

 

Raadsels

  1. Ik ben klein, ik vlieg, en ik maak honing. (bij)
  2. Ik was een rups, toen een cocon en nu ben ik een …. (vlinder)
  3. Mijn mama heet een koe en ik heet een …. (kalf)
  4. Van mijn vacht kan je een lekkere warme trui maken. (schaap)
  5. Ik ben een bloem, en ik kan paars, wit of geel zijn. (krokus)
  6. Als het lekker weer is mag zonder dit naar buiten. (jas)

 

Welk woord hoort er niet bij?

  1. krokus - kastanjeboom – hyacint – narcis
  2. olifant – schaap – varken – paard
  3. lente – winter – herfst – zomer - september
  4. ei – kip - vlinder – kuiken
  5. kat – kikker – vis – eend
  6. spin – rups – cocon – vlinder
  7. nest – vogel – ei - haan
  8. lammetje – big - paard – veulen
  9. wol – trui – schaap - katoen
  10. zwemmen – water – badpak - schaatsen