Kleding kringactiviteiten

Woordkaarten:

  • Gebruik de woordkaarten van dit thema en laat de kinderen ze sorteren. Vraag aan de kinderen waarom deze kaarten bij elkaar horen.
  • Geef een beschrijving van een woordkaart en laat de kinderen raden.
  • Leg de kaarten neer op een rij en vraag de kinderen goed te kijken. Daarna doen ze hun ogen dicht, je pakt een kaart weg en de kinderen moeten zeggen welke kaart weg is.
  • Leg de kaarten neer. Noem 3 of 4 woordkaarten en laat de kinderen de kaarten neerleggen in de volgorde zoals jij het genoemd hebt.
  • Sorteer de kaarten op dezelfde beginklank.
  • Gebruik de fotowoordkaarten en de getekende versie en laat de kinderen dezelfde zoeken.
  • Klap lettergrepen met de kinderen. Leg alle woordkaarten op de mat / grond. Klap met de kinderen de woorden in stukjes en leg een even aantal knopen erbij. Je kunt ter controle het werkblad woordstukjes afnemen bij de kinderen. Je vindt het werkblad op de downloadpagina.
  • Sorteer de kaarten op zomer en winterkleren.

Raadsels:

  1. Ik heb 2 pijpen soms lange en soms korte. Vooral jongens dragen mij. (een broek)
  2. Ik heb veel knopen van boven naar beneden, ik heb een kraag en mannen dragen mij naar kantoor (een overhemd)
  3. Alleen meisjes dragen mij, ik ben handig want als je mij aantrekt ben je al bijna klaar met aankleden (een jurk)
  4. Je hebt er 2 van mij nodig, ik houd je voeten lekker warm, je doet mij aan je voeten voordat je je schoenen aandoet. (sokken)
  5. Je hebt er 2 van mij nodig. Ik heb geen vingers alleen een duim. Ik ben voor in de winter. Ik zit aan je handen. (wanten)
  6. Je hebt er van mij meestal 2, 1 voor in de winter en 1 voor in de zomer. In de zomer doe je mij graag uit maar in de winter kan je echt niet naar buiten zonder mij. (een jas)
  7. Als je wakker wordt en je nog niet wilt aankleden of uit bad komt, dan kan je mij aandoen. Ik heb geen knopen maar wel een koord om mij dicht te houden (een badjas)
  8. Ik zit onder een broek of een rok. Die van jongens zien er anders uit dan die van de meisjes. Je ziet mij pas als je je uitkleedt. (een onderbroek)
  9. Je draagt mij als je een meisje bent, je doet mij aan als je gaat zwemmen. Ik heb een bovenstuk en een onderstuk. (een bikini)
  10. Meestal dragen meisjes dit, maar mannen in Schotland dragen het ook. Dan heet het wel anders. (een kilt / rok)

Suggestie:

Combineer dit thema met beroepen. Aan de kleding kan je vaak zien welk beroep iemand uitoefent.

De kledingwinkel:

Leg een aantal verschillende kleren in verschillende maten in de kring en speel winkeltje met de kinderen. Laat één kind de winkelbediende zijn en een ander de klant. Speel eerst zelf met een kind zodat ze een idee krijgen.

Knopenspel:

Download het knopenspel op de downloadpagina. Print het met het een kleurenprinter uit. Er zijn verschillende spellen te bedenken met dit spel. Je kan er een

  • memory / parenwerkje van maken.
  • werkblad
  • aantal tellen op dezelfde vorm, kleur of aantal stippen.
  • sorteren op kleur, vorm of aantal stippen
  • met echte knoppen evenveel ernaast leggen.
  • van welke vorm zijn er het meeste knopen en welke het minste.