Lessuggesties bij het locatiespel
Je hebt nodig:
- download van de kaarten
- touw of tape
- hoepels
- afplaktape
- whiteboardmarkers.
- plastificeerapparaat.
- krijt
- Antislipmat
- dubbelzijdig klittenband
- grote dobbelstenen
- kleurenkaarten
- cijferkaarten
- pittenzakjes
Voorbereiding:
- Druk het spel af, knip alle kaarten en cirkels uit en lamineer deze. Wanneer je de cirkels bij een spel in de speelzaal wilt gebruiken, zorg dan dat je antislip materiaal bevestigd op de achterkant van de cirkels.
- Maak een matrix van touw met 9, 12 of 16 vakken. Let op! Er zijn 15 cirkels dus er zal altijd één vak leeg blijven.
- Plak touwtjes op de achterkant van de cirkels zodat kinderen deze om kunnen doen.
Doelen:
- uitbreiden van de woordenschat
- verwoorden van de gedachten en denkvragen formuleren
- waarderen elkaars ideeën en vallen elkaar niet in de rede
- kunnen ordenen
- herkennen van getalsymbolen
- hoofd- en rangtelwoorden herkennen en gebruiken
- herkennen en toepassen van meetkundige begrippen
- routes beschrijven
- de plaats van objecten t.o.v. zichzelf beschrijven en omgekeerd
- eenvoudige plattegronden
- het ontwikkelen van taal bij bovenstaande doelen
Aan de slag:
Er zijn bijzonder veel mogelijkheden te bedenken met dit spel. Naast de gegeven suggesties kun je waarschijnlijk zelf ook nog ideeën opnoemen of tijdens het spelen groeien er nieuwe, spontane momenten. Ga vooral uit van de kinderen en spring in op deze spontane activiteiten. Aan te raden is om het spel eerst ‘groot’ te spelen en de kinderen actief te laten beleven. Daarna kun je in de klas ook de kleine materialen inzetten.
In de speelzaal:
- Leg 3 x 3 hoepels neer en leg de cirkels er naast. Geef de kinderen opdrachten: Leg de kaars in het midden, leg de kerstboom linksboven, etc.
- Hang de kinderen de kaarten om en geef dezelfde opdrachten als bovenstaand, maar vraag de kinderen nu zelf op die plek te gaan staan.
- Laat deze 9 kinderen allemaal een plek binnen de hoepels zoeken. Neem nu een voorbeeldkaart en laat de overige kinderen proberen ze op de juiste positie te krijgen: Kind: Sabine moet 2 vakken naar links en 1 omlaag.
- Laat deze 9 kinderen allemaal een plek binnen de hoepels zoeken. Laat de andere kinderen een voorbeeldkaart maken, ze leggen de cirkels op dezelfde positie als waar de kinderen staan.
- De kinderen met de voorbeeldkaart mogen het plaatje op de cirkel niet direct benoemen maar geven een omschrijving.
- Schrijf met krijt cijfers in de hoepels of leg de cijferkaarten erin. Laat de kinderen opdrachten geven aan de hand van een voorbeeldkaart. Ze kijken welke kaart het kind om heeft en vragen dit kind in de hoepel met een bepaald cijfer te staan. Dit komt overeen met de voorbeeldkaart.
- Neem de lege voorbeeldkaart en schrijf daar cijfers op. Verzin zelf wie er op deze plekken moet komen.
- Leg 4 x 4 hoepels neer. Vraag 15 kinderen om de cirkels om te doen en laat de overige kinderen een voorbeeldkaart namaken.
- Geef elk kind een cirkel om zijn hals en laat hem de voorbeeldkaart bekijken. Waar moet hij gaan staan?
- Druk de cirkels twee keer af en speel een groot memory spel.
- Hang de cirkels op in het speellokaal en laat de kinderen routes lopen. Loop van de kaars, naar de klok, naar de sok.
- Leg de cirkels neer en neem er pittenzakjes bij. Geef de kinderen de opdracht om te mikken op een bepaalde cirkel.
- Voor deze opdracht moeten de cirkels voorzien zijn van dubbelzijdig klittenband. Hang twee voorbeeldkaarten op aan de overkant van de speelzaal en
In de kring:
- Neem de kleine cirkels en plak een lusje op de achterkant. Vraag een kind om bijv. het rendier te pakken en deze op een lange tak te hangen. Varieer in de opdrachten; hoog, laag, dik, dun, lang, kort. midden, onder, boven, voorin, achterin.
- Neem de voorbeeldkaarten van 3 x 3, verdeel de klas in groepjes en speel bingo.
- Benoem alle plaatjes, wat is het en waar gebruik je het voor of wat doe je ermee?
- Geef beschrijvingen en vertel waar dit plaatje moet komen te liggen op de lege kaart.
- Laat een kind een plaatje pakken en een beschrijving geven. De overige kinderen proberen erachter te komen welk plaatje er bedoeld wordt.
Tijdens de werkles:
- Schrijf met whiteboardmarker de woorden op de lege kaart: kaars – bal – klok – stok – boom – tak – zak, etc. Laat de kinderen de plaatjes op het juiste woord leggen.
- Geef één kind een voorbeeldkaart en het andere kind de lege kaart met de losse cirkels. Kind 1 vertelt waar alle plaatjes moeten komen en kind 2 legt ze op die plaats.
- Geef één kind een voorbeeldkaart en het andere kind de lege kaart met de losse cirkels. Leg boven de lege kaart een strook van met de getallen 1 t/m 4, leg links een strook met vier kleuren. Laat het kind nu aangeven in welke rij en kolom een cirkel geplaatst moet worden door gebruik te maken van de getallen en de kleuren.
- Knip de kaart van 4 x 4 in 4 stukken. Laat elk kind 4 tekeningen maken die overeenkomen met de plaatjes. Speel nu een lottospel
- Laat de kinderen eigen voorbeeldkaarten maken.
- Gebruik de gelamineerde cirkels bij hamertje tik. Prik een kleurplaat van een kerstboom op de hamertje tik plaat en laat de kinderen de ballen in de kerstboom hangen. Maak hier foto’s van. Deze kunnen weer dienen als voorbeeldkaarten om na te maken of als praatspel te gebruiken.
- Laat een kind tijdens de werkles de ballen in een kleurplaat van een boom plakken. Dit kan als voorbeeld dienen voor een hamertje tik plaat.
Lessuggesties met de kerstballen kaarten:
Je hebt nodig:
- download van de kaarten
- structureerstroken
- klei
- plakcirkels
- verschillende kleuren whiteboardmarkers.
- plastificeerapparaat.
Voorbereiding:
- Maak een keuze uit één van telkaarten sets en plastificeer deze.
Aan de slag:
- Laat de kinderen met whiteboardmarkers een kerstboom tekenen of omtrekken. Ze tekenen de juiste hoeveelheid ballen in de boom.
- Geef de kinderen plakcirkels en laat de juiste hoeveelheid erop leggen. Geef diverse opdrachten mbt de kleuren van de ballen.
- Gebruik de kaarten als kleiplacemats. Laat de kinderen kleine ballen draaien en deze in de boom ‘hangen’. Laat ze eventueel het cijfer van klein namaken.
- Vraag de kinderen de cijfers in de juiste volgorde te leggen.
- Knip de kaarten los en geef elk kind een opdracht om met klei een hoeveelheid ballen te draaien. Achteraf wordt het juiste cijfer erbij gelegd.
- Leg een aantal ballen ‘op de grond’ onder de kerstboom en laat de kinderen een som maken. 15 – 4 = 11
Lessuggesties met de telkaarten kaarsjes:
Je hebt nodig:
- download van de telkaarten
- structureerstroken
- waxinelichtjes (gewoon of op batterijen)
- plastificeerapparaat.
Voorbereiding:
- Maak een keuze uit één van telkaarten sets en plastificeer deze.
- Knip de structureerstroken los en plastificeer deze. Knip de geplastificeerde stroken los.
- Mocht je gebruik maken van echt waxinelichtjes en wil je deze de indruk geven dat ze branden? Plak dan vlammetjes van vloeipapier op het lontje.
Aan de slag:
Er zijn ontzettend veel mogelijkheden met de telkaarten en de structureerstroken:
Telkaarten 1 t/m 10 of 20 met lichtjes:
- Laat de kinderen de kaarten in de juiste telrij neerleggen.
- Laat de kinderen met waxinelichtjes evenveel op de kaarten zetten.
- Vraag de kinderen om steeds één meer of één minder op de kaart te zetten.
Telkaarten 1 t/m 10 of 20 zonder lichtjes:
- Leg de kaart van 10 bovenaan en leg steeds 2 kaarten eronder die samen 10 maken.
- Laat de kinderen het cijfer namaken van waxinelichtjes.
- Neem een kaart, bijvoorbeeld 5, en plaats hier 5 brandende waxinelichtjes op. Vraag de kinderen steeds de kaart vol te maken tot 10. Deze lichtjes blijven uit.
- Neem de structureerstroken en laat de kinderen steeds op de snelste manier op het aantal komen. Bij 11 bijvoorbeeld: 2 stroken van 5 en 1 van 1. Vraag ze ook om een andere manier te verzinnen.
- Neem een telkaart en de structureerstroken. Vraag de kinderen om drie verschillende manieren de hoeveelheid 7 te maken.
Telkaarten 1 t/m of 20Â met 20 lichtjes waarvan de brandende lichtjes overeenkomen met het cijfer:
- Vraag de kinderen de kaart na maken met lampjes of met structureerstroken.
- Vraag ze hoeveel lampjes er op de kaart staan en hoeveel er aan en juist uit zijn. Let daarbij op of de kinderen doortellen of juist opnieuw beginnen met tellen.
- Laat de kinderen de kaarten in de juiste telrij neerleggen.
- Knip de kaarten door voordat je ze plastificeert en vraag de kinderen het juiste cijfer de juiste hoeveelheid te plaatsen.
- Eén kind neemt een kaart en hij zorgt dat het andere kind deze niet kan zien. Hij vertelt aan zijn klasgenoot hoeveel lampjes er op de eerste rij aan zijn, hoeveel op de tweede etc .. Als de kaar af is zegt het kind die de lampjes aan moest doen hoeveel hij denkt dat er op de kaart staat. De verteller bevestigt of corrigeert.
- Neem de kant met de lichtjes en laat de kinderen met whiteboardmarker het juiste cijfer onder de lichtjes schrijven.
Structureerstroken
- Laat de kinderen de stroken neerleggen van 1 t/m 5.
- Laat de kinderen steeds verschillende combinaties van 5 maken met de structureerstroken. Je kunt natuurlijk ook echt waxinelichtjes nemen.
- Laat de kinderen de stroken neerleggen van 1 t/m 10. Laat de kinderen steeds verschillende combinaties van 10 maken met de structureerstroken. Je kunt natuurlijk ook echt waxinelichtjes nemen.
Woordkaarten
- Gebruik de woordkaarten van dit thema en laat de kinderen ze sorteren. Vraag aan de kinderen waarom deze kaarten bij elkaar horen.
- Geef een beschrijving van een woordkaart en laat de kinderen raden. Of laat de kinderen een beschrijving van de kaart geven.
- Leg de kaarten neer op een rij en vraag de kinderen goed te kijken. Daarna doen ze hun ogen dicht, je pakt een kaart weg en de kinderen moeten zeggen welke kaart weg is.
- Leg de kaarten neer. Noem 3 of 4 woordkaarten en laat de kinderen de kaarten neerleggen in de volgorde zoals jij het genoemd hebt.
- Sorteer de kaarten op dezelfde beginklank.
Raadsels
- Ik ben groen en ik prik een beetje. (kerstboom)
- Ik glans mooi en ik ben er in alle kleuren. (kerstbal)
- Ik sta op de top van de boom en ik rijm op ziek. (piek)
- Ik ben gezellig maar wel heet en gevaarlijk. (kaars)
- In Amerika breng ik de kinderen cadeautjes en ik heb een dikke buik. (kerstman)
- Ik breng de herders het goede nieuws, en ik kom uit de hemel. (engel)
- Ik ben geboren in een stal en mijn moeder heet Maria. (Jezus)
- Ik sta aan de hemel en ik rijm op ver. (ster)
- Ik droeg Maria op mijn rug en ik ben grijs. (ezel)
- Ik ben slap, ik glim en ik hang ook in de kerstboom. (slinger)
Kerstballen sorteren
Neem kerstballen echte of plaatjes en sorteer deze met de kinderen op grootte of kleur. Leg een rij neer van groot naar klein of van klein naar groot.
Kaarsen
- Neem verschillende soorten en maten kaarsen en zet ze in je “kaarsenwinkel”.
- Vraag aan de kinderen wat de dikste, langste, kortste, dunste kaars is.
- Sorteer kaarsen van hoog naar laag.
Kringactiviteiten met elektrische kaarsen:
Je hebt nodig:
- 10 of meer elektrische kaarsen
- cijferkaarten
Aan het werk:
De kaarsen gaan aan door ze te schudden of door een knopje aan te zetten. Zet de kaarsen door elkaar op een tafel. Vraag de kinderen hoeveel kaarsen er op tafel staan. Het zal lastig te tellen zijn, hoe kunnen we de kaarsen makkelijker tellen? Door ze op een rij te zetten! Laat de kinderen de kaarsen op een rij zetten en ze tellen.
- Zet een aantal kaarsen uit. Hoeveel kaarsen zijn er aan en hoeveel zijn er uit? Hoeveel is dat samen? (weten ze het nog?)
- Welke kaarsen zijn er uit? De eerste, derde en vijfde? (ruil kaarsen om, laat de kinderen de kaarsen met rangtelwoorden aanduiden)
- Laat de kinderen cijfers neerleggen bij de kaarsen om het tellen. Doe alle kaarsen bij de even cijfers uit. Bespreek op deze manier met de kinderen even en oneven cijfers, je maakt het met de kaarsen zeer visueel.
- Maak reeksen: aan- uit – aan -uit of uit – uit – aan – aan etc. Laat kinderen het patroon afmaken.
- Laat de kinderen in opdracht een kaars ergens in de klas plaatsen. Zet de kaars op de eerste tafel van het tweede groepje, in de tweede vensterbank, achter het derde raam etc.
Andere ideeën:
- Maak in de kring beslag voor het maken van kerstkransjes.
- Verzin woordjes die beginnen met kerst.
- Bespreek de letter K en verzin woordjes die beginnen met de k.
- Lees het kerstverhaal voor en speel dit in de klas uit met de kinderen.
- Neem een aantal verschillende kerstballen mee en sorteer ze op kleur en grootte.
- Neem een aantal verschillende kaarsen mee en bespreek ze op kleur, grootte, dikte
- Speel het associatiespel. Neem een woord, bv boom, en de kinderen noemen iets wat er mee te maken heeft. Bijvoorbeeld wortels, het volgende kind zegt dan iets wat met wortels te maken heeft bv groente. Het volgende kind zegt dan weer aardappels, het volgende kind patat, de volgende mayonaise etc.
- Je kan het spel ook spelen en dan bij de boom blijven, dus tak, wortels, blaadjes, stam etc.