De rekenstokken bestaan uit 10 stokken met een dwars doorsnede van vier cm. De lengte klimt op van 10 cm tot 1 meter. De rekenstokken is eigenlijk een lange trap, waarvan de verschillende staven de getallen van 1 tot 10 voorstellen. Elke stok is afwisselend rood / blauw gekleurd.
Introductie van de rekenstokken in de kring:
We geven aan hoe de trap moet worden neergelegd, namelijk de rode en blauwe segmenten onder elkaar. Dan schuiven we de stok van één naar beneden en zeggen we: dit is één, dan schuiven we de stok van twee naar beneden, enige ruimte latend tussen de stok van één en twee en zeggen we dat is de stok van twee. Kijk maar, één, twee. Zo gaan we door met alle stokken.
Andere manieren van tellen:
- verticaal tellen op volgorde.
- verticaal tellen door elkaar.
- rode en blauwe segmenten onder elkaar tellen, met kleine ruimtes tussen de segmenten.
- stokken pikken (stokken door elkaar). Je zegt geef aan mij de stok van 6, we controleren met z’n allen door de stukjes (segmenten) te tellen.
- geef mij eens een stok die een beetje langer is dan deze. (bijvoorbeeld de stok van 2). Juist, de stok van drie is een beetje langer dan de stok van 2. Geef mij er eens die een beetje langer is dan de stok van 3. Juist, de stok van 4 is een beetje langer dan de stok van 3. 4 is meer dan 3. Vanzelf komen we dan ook tot meer en minder, tot 2 meer of 2 minder, 3 meer of 3 minder.
Oefeningen van hoeveelheid met symbool:
Cijfers op plankjes worden verspreid op het kleedje. De stok van 1 wordt onderaan op het kleedje gelegd en we vragen: “welke stok is dit?”. Zoek dan de 1 en het kind legt het cijfer 1 op de stok van 1. Dan zoeken we de stok van 2. Het cijfer wordt telkens gelegd op het laatst gekleurde stukje van de stok. Je kan dezelfde oefeningen ook doen met de stokken niet in de juiste volgorde maar door elkaar.
Het splitsen van hoeveelheden:
De stok 1 wordt weggelegd. Tegen de stok van 10 kunnen we leggen de stok van 6 en 4. Tegen de stok van 9 kunnen we leggen de stok van 7 en 2. Tegen de stok van 8 kunnen we leggen de stok van 5 en 3. Of:
10 = 7 + 3
9 = 5 + 4
8 = 6 + 2
De stok van 3 gaat weg.
10 = 6 + 4,            9 = 8 + 1             7 = 5 + 2
Zo kunnen we telkens door een oneven stok weg te halen de verschillende mogelijkheden laten ontdekken. We kunnen hierbij ook de houten uitgezaagde cijfers laten gebruiken.
Sommetjes maken:
Systematische optelling
De stokken liggen in een trap. de 10 wordt wat naar boven geschoven. De stok van 9 wordt er tegen gelegd en het kind krijgt de opdracht: “maak de stokken gelijk”. Tel de eerste 9, leg de 9 er maar bij (van de uitgezaagde cijfers). Tel de andere stok 1, leg de 1 eronder. 9 erbij 1 is 10. (Let op: altijd erbij / eraf zeggen en nooit plus / min, plus / min is te abstract).
De stok van 10 wordt tegen de stok van 8 aangelegd en de stokken worden even lang gemaakt. Zo vervolgens alle sommen van 10. Daarna worden de erbij en eraf tekens ertussen gelegd.
Daar na de willekeurige optellingen. Hiervoor is het nodig dat de kinderen de getallen boven de tien kennen. Daarna 3 stokken op tellen, etc. En voor de echte slimmerds, alle stokken bij elkaar optellen, de som van 55.
Het aftrekken
We hebben hiervoor nodig een geruit schrijfbordje en krijt. Van alle stokken worden stokken van 10 gemaakt. de stok van 5 doet even niet mee. De juf schuift de twee stokken van 6 en 4 naar in het zicht en vraagt aan het kind: “hoeveel is dit samen”. Het kind antwoord na geteld te hebben 10. De juf schrijft het op het bordje. De juf zegt de stok van 4 eraf halend “eraf” en schrijft -4 in het hokje naast de 10. Hoeveel hebben we er nu afgehaald? Hoeveel hadden we eerst? Hoeveel hebben we nu over. het kind moet dan de stok die overgebleven is tellen. Zijn antwoord moet dan luiden 6. Je schrijft 6 op het bordje. Op het bordje staat dan in totaal 10-4=6. Zo gaan we door totdat alle stokken op zijn.